Fabriek van idealen
Onder de voet gelopen door pubers, influencers en gorilla’s, maar voor minstens de helft onzichtbaar gesponsord door bankzitters en overwerkers. Voor sommigen een tempel, voor anderen een kerker. Voor de één feloranje, voor de ander dieprood. Zichtbaar op kalenders, rugzakken en in nachtmerries.
De sportschool.
Rare term eigenlijk. Een aanzienlijk deel van de aanwezigen heeft namelijk duidelijk niet geleerd hoe te sporten. Ook zijn er geen collegebanken of krijtborden. De sportschool is eigenlijk meer een fabriek. Apparaten piepen en ratelen als machines, imposante halters zijn continu in op- en afbouw, de cardio is bij uitstek lopende bandwerk en sporters hijgen en puffen als fabrieksarbeiders, die pas uitklokken wanneer ze het ijzeren poortje bij de ingang door zijn. Zware fysieke arbeid, belastend en uitputtend. En waarvoor? Er wordt niets geproduceerd. En de ‘werknemers’ krijgen geen loon - sterker nog, het kóst ze geld.
Toch gaan we massaal. Vol energie gaan we aan het werk. Misschien omdat het toch iets produceert - of liever, reproduceert: fysieke normen, schoonheidsidealen. Regelmatig zit ik tegenover een muur die met koeienletters ‘NO PAIN NO GAIN’ propagandeert dumbbells door het luchtledige te zwiepen. Nog vaker doe ik deze handeling voor een spiegel, om te zien of al die ellende al wat oplevert. Of eigenlijk, om niet hoeven te zien hoe groot het verschil is met mijn medesporters. Nergens naast het internet en de Griekse mythologie zijn zoveel perfect afgetrainde lichamen aanwezig.
De sportschool heeft zijn eigen wetten. Zijn eigen taal. Een handdoekje betekent ‘plek bezet’ - ook als deze doek bruin bevlekt is of de grootte van een washandje heeft. Staat iemand minder dan twee meter naast een apparaat, dan is men onherroepelijk verplicht de vraag "gebruik je deze?" te stellen. Uiteraard niet wanneer iemand bezig is met zijn setje (lees: opeenvolging van herhalingen tijdens een oefening), dat is niets minder dan een doodzonde die de directe omgeving van het slachtoffer zal bekrachtigen.
Behalve deze vorm van communicatie is er weinig contact tussen sporters onderling. Ondanks de aanwezigheid van genoeg sportieve, knappe leeftijdsgenoten op een klein oppervlak zijn het slechts de giebelende scholieren die het gedreun van de Bass House-playlist onderbreken. Het squatrek, bijvoorbeeld, heeft de status van totempaal als het om mooie dames gaat, maar nooit wordt een van hen aangesproken. Natuurlijk heb ik ooit een poging gedaan - zonder goede voorbereiding. Sportschooljargon is het veiligst, dacht ik. Dus hoorde ik mezelf tegen haar zeggen: "moet je nog veel setjes?" Niet veel later was ik mijn lies aan het trainen. Althans, dat denk ik. De dame in kwestie was inmiddels al lang en breed aan het bankdrukken in een andere ruimte.
Die ervaring leerde me dat de sportschool geen plaats is om te socializen. Er moet gewerkt worden. Niet lullen maar tillen. Toch voel ik verbondenheid. Als ik weer een zweterige halter de hemel in hijs, gebeurt dat vaak in exact hetzelfde ritme als de mensen naast me. Soms hebben we, zij het via de spiegel, even oogcontact tijdens onze collectieve krachtinspanning. Die connectie verbloemt het vrijwillige lichamelijk ongemak, voor even. Hij en ik, lotgenoten in het slagveld van esthetische standaarden.
Ja, de sportschool is een fabriek. Een productiehal van fysieke uitputting, zweet en esthetische latten die steeds hoger worden gelegd. Maar ook een fabriek van ritme, motivatie en indirecte saamhorigheid. Eigen sociale regels, een hoger doel en collectief gebruik van materiaal. De sportschool is een community op zich. Een hardwerkende gemeenschap met een visie. Een groep van veelbelovende jonge atleten met respect voor elkander. Arbeiders in een fabriek van idealen.
Misschien toch maar wat vaker gaan.